29-AUG-2022 - In een notitie van twee emeritus hoogleraren van WUR wordt de wetenschappelijk basis van het stikstofbeleid aangevallen. Hoogleraren en onderzoekers van WUR en RUG leggen in onderstaand artikel, aan de hand van een aantal stellingen uit die notitie, uit waarom dit niet klopt.
Op 22 Augustus 2022 verscheen een opiniestuk in Trouw waarin 36 wetenschappers, waarvan een aantal van Wageningen University & Research, aangeven dat de wetenschappelijke basis voor de aanpak van de stikstofcrisis solide is. De concrete aanleiding voor het opiniestuk was een plan van Han Lindeboom (Emeritus hoogleraar Marine ecologie, Wageningen University), en Johan Sanders (Emeritus hoogleraar Biobased economy, Wageningen University). Kern van hun notitie is dat stikstofbeleid vooral lokaal moet worden uitgevoerd en dat er genoeg kant-en-klare technologieën zijn om de stikstofreductie te bewerkstelligen, waaronder voermaatregelen en het gescheiden opvangen van urine en faeces in de stal. En die zouden zelfs zo effectief zijn dat de totale landbouwproductie van Nederland – inclusief de veestapel – niet gereduceerd hoeft te worden om de emissie van stikstof toch op tijd met 50 procent terug te brengen. Het plan bevat een mix van algemeen erkende informatie over stikstof, stellingen die aanvechtbaar zijn, maar ook informatie die incompleet, uit context of onjuist is. In de onderstaande bijdrage wordt een reactie gegeven op de belangrijkste stellingen uit deze notitie.
'De stikstofdepositie wordt, met name in de duingebieden, overschat omdat er geen ammonia uit zee komt' Aan de Nederlandse kust bestaat een verschil tussen de berekende en de gemeten concentraties van ammoniak. De metingen zijn hoger dan de voorspelde waarden en dit wordt wel samengevat als het al 10 jaar bekende ‘duinengat’. Dit gaat ervan uit dat de metingen kloppen en het model een bron mist. Oorspronkelijk werden ammoniakemissies vanuit zee als meest waarschijnlijke oorzaak voor dit gat aangevoerd, op basis van een RIVM-studie uit 2014 waarin langs de zee hogere ammoniakconcentraties werden gemeten dan een paar honderd meter landinwaarts. Lindeboom bestrijdt dit en stelt nadrukkelijk dat ammoniakemissie vanuit zee(water) niet plaatsvindt (uitsluitend uit droogvallende wadplaten) maar dat is niet conform de literatuur. Waarnemingen boven de oceaan laten zien dat daar relatief grote ammoniakemissies kunnen optreden, afhankelijk van ammoniak- en ammoniumconcentraties in zeewater, temperatuur, zuurgraad en zoutgehalte (pdf: 14,5 MB). Zijn stelling dat ammoniakemissie uit zee wordt overschat is echter wel waarschijnlijk, en op dit moment onderzoekt het RIVM dit verschil tussen gemeten en voorspelde waarden nader. Een mogelijke verklaring waarom de metingen niet juist en te hoog zijn (gegeven dat het model klopt) is verstoring van de sensoren door zoutdeeltjes. Mogelijke verklaringen waardoor de modelvoorspellingen te laag zijn (gegeven dat de metingen kloppen) zijn ontbrekende bronnen (als emissie uit mest van lokale (water)vogelkolonies) of een probleem met de modelspecificatie aan de kust, zoals onjuiste aannamen over atmosferisch transport. Deze verschillende hypothesen worden nu getoetst, de uitkomst daarvan is nog niet beschikbaar. Het is in elk geval te vroeg om te stellen dat de depositie in kustgebieden systematisch wordt overschat, zoals Lindeboom stelt. Zie verder het overzicht van actuele berichten over stikstof op de website van het RIVM.
'Ammoniakemissie leidt alleen op zeer korte afstand van de bron tot ecologische problemen' Voor deze stelling zegt Lindeboom bewijs te hebben gevonden in zijn promotieonderzoek aan de stikstofcyclus in een pinguïnkolonie op Marion Eiland, ten zuiden van Zuid-Afrika, dat hij uitvoerde tussen 1975 en 1978. Zoals hij aangeeft betrof dit 'één gigantische ammoniakbron zonder dat er stikstof vanuit andere bronnen bijkomt'. Uit dit onderzoek zou blijken dat circa 15 procent van de uitgestoten ammoniak (60 kilogram van de geproduceerde dagelijkse 430 kilogram) dichtbij de kolonie neer zou slaan. Dit betekent sowieso dat een grote hoeveelheid stikstof op grotere afstanden neerslaat. Overigens heeft hij toen niet de depositie op verschillende afstanden tot de kolonies gemeten, want hij had daarvoor niet de benodigde technologie voorhanden. Dat de depositie dichtbij de bron hoger is, wordt ook berekend door de RIVM-modellen, op basis van kennis over de atmosferische chemie en transport (zie Figuur 1). Volgens modelberekeningen vindt binnen een afstand van 500 meter de hoogste depositie plaats en dooft ze geleidelijk uit naar een onmeetbaar lage depositie op grote afstand van een stikstofpuntbron. Desondanks gaat het binnen deze 500 meter slechts over depositie van circa 5 procent van de uitstoot aan ammoniak en slechts zo’n 2,5 procent van de stikstofoxiden. De hoogste neerslag per oppervlak vindt dus vlak rond de puntbron plaats, maar de meeste neerslag (als percentage van de totale puntemissie) vindt verderop plaats.
Figuur 1. Relatie tussen depositie (links) en depositie als percentage van de uitstoot als functie van de afstand tot een puntbron. De variatie is gerelateerd aan windrichting namelijk oost (hoger) en west (lager) (Bron: RIVM, 2019) Het feit dat de stikstofdepositie van één bron op grotere afstand nauwelijks meetbaar is, heeft te maken met het veel groter oppervlak waarover de depositie neerkomt (zie Figuur 2).
Figuur 2. Illustratie van de relatie tussen stikstofuitstoot en depositie. De hoogste depositie vindt vlakbij de bron plaats, de meeste depositie vindt op grotere afstand plaats (Bron: Erisman en de Vries, 2021) Uit Figuur 1 blijkt dat op een afstand van 250 kilometer circa 80 procent van ammoniak (NH3) neerkomt en circa 35 procent van de stikstofoxiden (NOx) wat zich over langere afstanden verspreidt. Dat betekent dus dat er meer export van NOx dan van NH3 is naar het buitenland. Dat dit plaatsvindt is ook af te leiden uit het feit dat we per jaar in Nederland circa 45 kilogram stikstof per hectare uitstoten, terwijl uit metingen, in combinatie met modellen, blijkt dat maar ongeveer de helft ervan terugkomt via depositie. Er is sprake van netto export door langeafstandtransport. Elke stikstof-puntbron draagt dus bij aan een stikstofdeken over Nederland omdat de verspreidingspluimen zich mengen. Op grond van dit verschillende gedrag van NOx en NH3, is het stikstofbeleid meer generiek voor NOx, en meer regionaal voor ammoniak.
'Er zijn grote onzekerheden in schattingen in de huidige en kritische depositie van stikstof waardoor het emissiereductiebeleid aanvechtbaar is' Lindeboom et al. wijzen erop dat niet alleen de berekende huidige deposities, maar ook de Kritische DepositieWaarden (KDW’s) per Natura2000-gebied een grote onzekerheid kennen en derhalve wetenschappelijk onvoldoende zijn onderbouwd voor het beleid. Hierbij worden onzekerheden gebruikt om de noodzaak van emissiereducties niet geheel weg te nemen, maar sterk te nuanceren en het te beperken tot lokaal reductiebeleid. Dit is niet conform de stand van de wetenschap. De Kritische DepositieWaarden (KDW’s) gaan over de grenswaarde van stikstofdepositie waarbij de populaties van de karakteristieke, stikstofgevoelige soorten volgens de habitatrichtlijn minimaal in stand blijven (dus niet afnemen). Voor herstel van al aangetaste populaties is een nog lagere depositie nodig dan de KDW. Wat de betrouwbaarheid van de KDWs betreft: er zijn drie methoden om KDW af te leiden. Dat zijn experimenten waarbij stikstof aan vegetatie en bodem wordt toegevoegd, studies waarbij habitats met verschillende stikstofbelasting in de ruimte of de tijd met elkaar worden vergeleken, en modelberekeningen. Dit betreft internationaal onderzoek met honderden publicaties. Elke benadering heeft voor- en nadelen. Daarom worden de methoden veelal gecombineerd om tot een goede inschatting te komen. Al die onafhankelijke methoden leiden tot een schatting van de KDW die in dezelfde orde van grootte ligt en veelal varieert tussen 10 tot 20 kilogram per hectare per jaar, afhankelijk van het Natura2000- gebied. Daaruit volgt dat de KDW voor de meeste habitats beduidend lager ligt dan de depositie in de afgelopen decennia (in de tachtiger jaren lag de gemiddelde depositie boven de 40 kilogram per hectare per jaar), tot op heden (momenteel ligt de gemiddelde depositie tussen de 20 en 25 kilogram per hectare per jaar). De negatieve effecten bij een hogere depositie dan de KDW zijn veelvuldig aangetoond. Die effecten zitten enerzijds in het bemestende effect, vaak leidend tot dominantie van hoge, ruige, generalistische planten waardoor kleine, kritische, specialistische planten en insecten verdwijnen. Daarnaast leidt hoge depositie tot een verlies aan calcium, magnesium en kalium, een lage pH, een verstoorde voedingsbalans, en negatieve effecten op het bodemleven, met daardoor indirect een afname in de diversiteit aan plantensoorten met effecten op de vlinder- en vogelstand. Uiteraard zijn er onzekerheden in zowel de huidige als de kritische stikstofdepositie. Dat betekent echter alleen dat de overschrijding lokaal lager kan zijn, maar ook hoger. Als het echter gaat om de relatie tussen emissiereducties en het areaal waarop de KDW is overschreden op landelijke schaal, dan is die onzekerheid veel lager, want overschattingen en onderschattingen middelen uit. Er is meer dan genoeg bewijs voor de effecten van stikstof en voor noodzaak van emissiereductie, zowel landelijk als regionaal.
'Er zijn genoeg technologieën om de stikstofemissie met 50 procent terug te dringen zonder veestapelreductie'
Bij de stelling dat technologie alles kan oplossen is er door Lindeboom et al. geen integrale doorrekening van alle maatregelen gemaakt. Daarnaast ontbreekt het besef dat er meer is dan alleen stikstofemissie (ammoniak) en effecten op natuur. In de Startnotitie Nationaal Programma Landelijk Gebied wijst minister Van der Wal op de noodzaak van 'een integrale, gebiedsgerichte aanpak ....zodat we een betere balans bereiken tussen wat de natuur kan dragen en wat we als samenleving van haar vragen: een vitaal landelijk gebied, met een gezonde natuur, een robuust watersysteem, lage impact op het klimaat en met perspectief voor de landbouw.'
De huidige vorm van landbouw heeft namelijk ook negatieve effecten op de waterkwaliteit door uit- en afspoeling van nitraat (een vorm van stikstof) en fosfaat, op het klimaat door emissies van lachgas (ook een vorm van stikstof), methaan en CO2 (met name uit dalende veengronden) en indirect op natuur door te lage grondwaterstanden (verdroging). Bij Wageningen University & Research is recent een studie afgerond die evalueert in hoeverre met innovaties de stikstof- en klimaatdoelen van de regering kunnen worden gehaald. Hierbij wordt een model gebruikt dat alle verliezen van stikstof en broeikasgassen in het milieu berekent (De Vries et al., 2022). Naast ammoniak in de veehouderij gaat het dan ook om de emissies van stikstofoxiden, nitraat en fosfaat die het oppervlakte- en grondwater vervuilen en de uitstoot van de broeikasgassen CO2, methaan en lachgas. Bij de berekening zijn alle wetenschappelijke cijfers gebruikt van het effect van vele technische maatregelen, zoals minder stikstof in het veevoer, mestscheiding, emissiearme stallen, maar ook bijvoorbeeld niet-kerende grondbewerking en onderwater-drains in veenweidegebieden om CO2-uitstoot te verminderen. Daaruit blijkt dat in een scenario waarin ‘Alles uit de kast’ wordt gehaald (alles wordt ongeacht kosten geïmplementeerd en werkt zoals in onderzoek aangegeven) dat de benodigde halvering van de stikstofuitstoot theoretisch vrijwel haalbaar zou zijn, maar de klimaatambitie niet. Voor de broeikasgasemissie is het slechts een reductie van zo’n 15%. In de studie is ook een scenario met realistischer cijfers doorgerekend, want innovaties werken in de praktijk altijd minder dan onder optimale omstandigheden en niet elke boer zal alle innovaties, vanwege kosten, toepassen (zie de uitzending van Nieuwsuur "Innovaties op de boerderij: hoe goed werken ze?". Dan is de reductieschatting ongeveer 30 procent voor de stikstofemissies en slechts circa 10 procent voor de broeikasgassen. Gezien het internationaal afgesproken doel van 50 procent reductie voor 2050 is dat lang niet voldoende. Daarom zal extensivering ook nodig zijn, in combinatie met innovatie.
Concluderend: de belangrijkste stellingen van Lindeboom et al. waarom het voorgenomen beleid niet deugt, kan de toets der kritiek niet doorstaan.
De bijdrage van ammoniak uit zee in kustgebieden is inderdaad vrijwel zeker overschat, maar er is nog geen bewijs dat de depositie in deze gebieden is overschat. Dat onderzoek loopt nog.
Bij een enkele puntbron leidt ammoniakemissie inderdaad alleen op zeer korte afstand van de bron tot ecologische problemen, maar door de vele puntbronnen vinden die effecten ook over grotere afstand plaats, want ammoniak verspreidt zich over honderden kilometers.
Een realistische landelijke doorrekening van voorhanden technologische oplossingen rond diervoeding, in stallen, en bij mesttoediening, in combinatie met verbeterd bodem- en gewasmanagement, laat zien dat daarmee een reductie in ammoniakemissie van circa 30 procent mogelijk is, terwijl de vereiste reductie in broeikasgassen in nog mindere mate wordt bereikt. Dit betekent dat naast innovatie ook een reductie van de veestapel noodzakelijk is.
Meer informatie
Een kwantificering van maatregelen is gegeven in het wetenschappelijke artikel 'Integrated assessment of agricultural practices on the loss of ammonia, greenhouse gases, nutrients and heavy metals to air and water' geschreven door W. De Vries, J. Kros, J.C. Voogd and G. Ros in 2022 en ingediend bij het wetenschappelijke tijdschrift 'Science of the Total Environment'. Het artikel heeft peer review ondergaan en wordt in principe geaccepteerd na reactie op het commentaar.
Global oceanic emission of ammonia: Constraintsfrom seawater and atmospheric observations (pdf: 14,5 MB).
Overzicht van actuele berichten over stikstof op de website van het RIVM
Tekst: Wim de Vries, Hoogleraar Milieusysteemanalyse (WUR); Maarten Krol, Hoogleraar Luchtkwaliteit en Atmosferische Chemie (WUR); Nico Ogink, Wetenschappelijk Onderzoeker Milieu en Veehouderij (WUR); Hans Kros, Wetenschappelijk Onderzoeker bodem en milieu (WUR); Han Olff, Hoogleraar Ecologie (RUG) Foto's: Shutterstock; RIVM; Erisman en de Vries
Open brief van Jaap Hanekamp aan de 36 ondertekenaars. “U denkt werkelijk dat het protest tegen het stikstofbeleid alleen politiek-maatschappelijk en/of economisch is? Dat is allerminst zo. Mijn indruk is dat u zelf uw eigen wetenschappelijke discours niet serieus neemt. U allen was oorverdovend stil, toen collega Briggs en ondergetekende in 2021 het artikel ‘Outlining A New Method To Quantify Uncertainty In Nitrogen Critical Loads’ publiceerden. Wij lieten overduidelijke gebreken zien in de kritische depositiewaarden. De rest van uw verhaal is het debiteren van uw wetenschappelijke kennis over stikstof, en als gevolg daarvan ‘de noodzaak’ - ‘het moet’ aldus u allen - om de landbouw in Nederland ingrijpend te … ja wat, eigenlijk? Uw wetenschappelijke kennis heeft niets van doen met de door u gefabuleerde ‘noodzaak’ de landbouw, zoals geschetst, te herstructureren. Niets. Wetenschappelijke kennis als zodanig staat namelijk altijd los van welke te nemen politiek-maatschappelijke beslissing dan ook. Uw opinie maakt pijnlijk duidelijk dat u weinig tot geen kaas gegeten hebt van én het wetenschappelijke én het sociaal-maatschappelijke landbouwdiscours, om nog maar te zwijgen over de economische impact van uw voorstellen. https://jaaphanekamp.com/blog/media/science/philosophy/2022-08-24-open-brief-aan-han-olff-en-wim-de-vries/
Een kleine update: het werd mij duidelijk dat het RIVM op 16 augustus gereageerd heeft op onze validatie studie. Het lijkt er wel op dat elke reactie van het RIVM, zoals deze, een slaapmutsje is voor ministeries, parlement en kabinet.
Wat er precies staat lijkt aan niemand besteed, want het RIVM ‘heeft gereageerd’.
Uiteraard begint men met de opmerking dat het geen artikel is in een wetenschappelijk vakblad. Men is in het Bilthovense nog niet echt ‘up-to-speed’ wat betreft de wetenschappelijk veelbesproken makkes van peer-review.
De ironie is namelijk dat zij zelf alle aanleiding geven om peer-review vanuit het Bilthovense hier voor geen cent te vertrouwen. Leest u even mee:
“Briggs et al. introduceren een “simple mean model”. Dit model bestaat eruit dat de te verwachten (te modelleren) waarde overeenkomt met het gemiddelde van de observaties. Dit is uiteraard een onwerkbare manier om een waarde te schatten als er geen metingen zijn (bijvoorbeeld voor toekomstige jaren of scenario studies) en is daarmee ongeschikt voor beleidstoepassingen. Het is RIVM dan ook niet duidelijk wat auteurs met de skill van het “simple mean model” willen aantonen. Het model heeft namelijk geen voorspellende waarde. De conclusie van Briggs et al. over de “skill” van OPS op basis van een vergelijking met dit “simple model” is volgens het RIVM dan ook niet relevant.”
Matt en uw waarde blogger hebben hier smakelijk om gelachen. De “mean model” kan op allerlei manieren gebruikt worden, ook als beleidsinstrument als je dat zou willen, hoewel dat geen goed idee is.
Net zo goed als het geen goed idee is OPS te gebruiken.
Eén van de punten is namelijk dat zelfs de “mean model”, hoe simpel ook, OPS verslaat op tal van niveau’s. De geachte Bilthovense collega’s hebben dus niet veel van skill begrepen.
We zijn druk bezig met een verdere analyse van deze respons, in combinatie met de zo ‘prompt’ verkregen RIVM-data. Zoals men zegt: ‘stay tuned’.
Geachte heer Olff, beste Wim (waarde 34 mee tekenende academici) en geachte Trouw redactie:
“Steeds opnieuw klinkt in de Kamer en in de media twijfel aan de wetenschappelijke basis van het stikstofplan. Han Olff, Wim de Vries en 34 andere wetenschappers leggen nog maar eens uit hoe het zit.”
Dit is, neem ik aan, de redactionele introductie op uw opinie in Trouw van 22 augustus. Vervolgens opent u met de volgende zinsneden:
“Onder druk van boerenprotest, tegenstribbelende partijen als de agro-industrie en supermarkten en sommige politici, staat zowel het tijdschema als de wetenschappelijke basis van het kabinetsplan voor stikstofreductie keer op keer ter discussie. Zo ontstaat vaak de indruk dat het probleem is op te lossen met alleen technische innovaties, zonder grote ingrepen in de landbouwproductie. Dat negeert de aard van de stikstofproblematiek én de noodzaak die aan te pakken in samenhang met alle andere uitdagingen zoals waterkwaliteit, droogte, klimaat en natuurherstel.”
U denkt werkelijk dat het protest tegen het stikstofbeleid alleen politiek-maatschappelijk en/of economisch is ingegeven? Dat is allerminst zo. Mijn indruk is dan ook dat u zelf uw eigen wetenschappelijke discours niet serieus neemt.
Toen collega Briggs en ondergetekende in 2021 Outlining A New Method To Quantify Uncertainty In Nitrogen Critical Loads naar buiten brachten waarin wij overduidelijke gebreken lieten zien in een onzekerheidsanalyse van Kritische depostiewaarden (KDW), was u allen oorverdovend stil.
Het jaar daarna, 2022, hebben collega Briggs en ikzelf Nitrogen Critical Loads: Critical Reflections on Past Experiments, Ecological Endpoints, and Uncertainties gepubliceerd.
In deze paper zijn wij verder gegaan en hebben we zeer gedetailleerde en gelaagde kritiek geleverd op het KDW-construct zonder enige respons te ontvangen van wie dan ook.
Wim, jij bent mij nog een pittige reflectie ‘verschuldigd’, zoals jij mij mondeling hebt beloofd in Den Haag, eind februari. Ik zie er, van harte gemeend, naar uit!
En toen kwam vorige week de OPS-validatie analyse naar buiten. Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof was al kritisch op OPS als centraal model in het stikstofdiscours, maar die kritiek is een zacht gekookt ei vergeleken met de analyse van collega Briggs. Leest u de abstract even mee (in het geval u deze paper hebt gemist):
“We investigate the AERIUS/OPS model predictive skill. It has none compared to a simple “mean” model. Skill is the demonstrated superiority of one model over another, given specific verification measures. OPS does not have skill compared to a simple “mean” model, which beats OPS using some measures. Further, the verification measures used are themselves weak and inadequate, leading to the judgment that AERIUS/OPS should be shelved until an adequate replacement can be found.”
U hebt er allen met geen woord over gerept dan wel zélf pogingen ondernomen om OPS op de ‘validatiepijnbank’ te leggen, zoals dat hoort in de academia. Bovendien: er is een favoriet en cruciaal ‘stikstofspeeltje’ verloren gegaan waar sommigen van u nog al eens kritiekloos gebruik van maken.
U bent wellicht in verlegenheid gebracht door onze vlijmscherpe kritiek op het AERIUS/OPS model. Dat hoeft niet aangezien het RIVM zelf nooit de ‘wetenschappelijke behoefte’ heeft gevoeld om de validatiestudies, met data, naar buiten te brengen.
Dat begrijp ik volledig. AERIUS/OPS heeft nooit voldaan; ‘it performs poorly’.
U allen doet vervolgens wel een (zwakke) poging om iets van wetenschappelijke discussie in het stikstofdiscours te honoreren:
“Natuurlijk is discussie het cement waarmee we wetenschappelijke vooruitgang bouwen, maar het debat begint nu wel op de film Groundhog Day te lijken.”
Maar uw eigen reflectieve trackrecord, zoals ik boven kort heb gedocumenteerd, is niet bijster imposant. Preciezer: die is non-existent. Bovenstaande quote, u maakt het mij wel erg gemakkelijk, illustreert dat voortreffelijk.
Voordat u grijpt naar het peer-review argument, doet u geen moeite. Peer-review en waarheidsvinding hebben weinig met elkaar te maken. Een zeer aan te raden detox voor peer-review ‘verslaving’ is wellicht Why Most Published Research Findings Are False van John Ioannidis.
De rest van uw verhaal is het debiteren van uw wetenschappelijke kennis over stikstof en als gevolg daarvan ‘de noodzaak’ - ‘het moet’ aldus u allen - om de landbouw in Nederland ingrijpend te … ja wat, eigenlijk?:
“Het huidige kabinetsplan is een grote koerswijziging. Maar het doel is dan ook de balans tussen het landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water, lucht voor iedereen te verbeteren. Immers: niet alles kan overal. Na 70 jaar focus op intensivering, schaalvergroting en exportwinsten – met te weinig oog voor landschap en natuur – is nu een nieuw, overkoepelend en langjarig consistent voedsel- en landschapsbeleid nodig om boeren én natuur een duurzame toekomst te bieden. Het kán anders en beter, mits iedereen in beweging komt. De overheid zal de last van de broodnodige transitie niet alleen bij boeren moeten neerleggen, maar ook bij consumenten, retailers, banken en agro-industrie. Dit kan via een slimme mix van beprijzing, educatie, ruimtelijke ordening, normering, vergunningen, handhaving en verandering van de voedselomgeving.”
Ik moet u teleurstellen, maar uw wetenschappelijke kennis heeft niets van doen met de door u gefabuleerde ‘noodzaak’ de landbouw, zoals geschetst, te herstructureren.
Helemaal niets.
Wetenschappelijke kennis als zodanig staat namelijk altijd los van welke te nemen politiek-maatschappelijke beslissingen dan ook. Dergelijke beslissingen gaan op z’n minst over:
kosten en baten;
de noodzaak tot landbouw in de wereld (een groeiende wereldbevolking!);
de onvermijdelijke stikstofemissies van de landbouw en de mogelijkheden tot optimalisatie (Nederland is leidend daarin);
maatschappelijk en economisch draagvlak;
internationaal handelsverkeer;
voedselprijzen (daar hebben u en ik weinig last van gezien onze salarissen; mijn gewezen pleegkinderen zijn aanzienlijk minder fortuinlijk!);
enzovoort.
Om nog maar te zwijgen over het deplorabele feit dat KDW als ‘foutloze’ normen nooit breed maatschappelijk risico-analytisch onder de loep zijn genomen, zoals te doen gebruikelijk bij normen, zeker als die een grote impact hebben op de samenleving.
Dat, ‘toevallig’, is mijn expertise.
Sterker: wat u debiteert is een onbeschaafde vorm van sciëntisme waar u zelf op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor neemt. Ik ga er van uit, u bent immers allen academici, dat u weet wat ik bedoel.
Indien dat niet het geval is, bij dezen een artikel van mijn hand die deze thematiek analyseert en bekritiseerd: Unravelling the Planetary Boundaries Discourse - Scientism and Utopian Thought.
Afsluitend constateer ik dat u de Nirvana - het gras is straks groener - drogreden omarmt en tracht te slijten zonder dat u ‘skin in the game’ hebt.
Dat wil zeggen, de gefabuleerde transitie kost u niets maar anderen des te meer.
De Nirvana drogreden gaat uit van het waanidee dat de bestaande Nederlandse landbouw in uw ‘wetenschappelijke ogen’ niet deugt, maar de toekomstige gereorganiseerde landbouw, die helemaal niet bestaat, dat wel zou doen.
De politiek filosoof James Otteson, in zijn boek The End of Socialism, brandt de Nirvana drogreden als volgt af (met nadruk):
“The grass is always greener fallacy occurs when one compares an actually existent situation against an ideal but unrealized situation: inevitably the former is found lacking, from which the conclusion is to adopt the latter. But that does not follow, since the latter—the unrealized ideal situation—is typically not itself subject to the same searching analysis to which the actually existing situation was. … Thus identifying problems to which allowing people to make their own decisions about their lives and preferences might lead does not by itself entail that they should not be allowed to do so, much less that someone else should make those decisions for them. Until a comparison is made among actually available alternatives that subjects them to similar analysis, we are in no position to judge whether the current set of institutions should be changed, whatever its faults. ….”
Dus: hoe weet u dat de toekomstige niet-bestaande ‘herschappen’ landbouw beter is dan de werkelijk bestaande? Dit is een kennistheoretische en geen retorische vraag.
Antwoord: dat kunt u helemaal niet weten; ‘uw ideale landbouw’ van de toekomst bestaat namelijk niet.
Daar komt bij dat uw kennis, zoals alle wetenschappelijke kennis, per definitie reductionistisch en tijdelijk van aard is. Tal van vragen die niets met wetenschap te maken hebben, zie het (onvolledige) lijstje hierboven, zullen onbeantwoord zijn en blijven.
Dit ten nadele van heel velen.
Kortom: uw opinie laat pijnlijk duidelijk zien dat u weinig tot geen kaas gegeten hebt van én het wetenschappelijk én het sociaal-maatschappelijk landbouwdiscours om nog maar te zwijgen over de economische impact van uw voorstellen.
Het staat u natuurlijk vrij ‘kaas’ te vervangen door iets vegetarisch. Zolang dát een fundamentele vrij keus blijft van iedere burger, hoort u mij niet klagen.
Comments